donderdag 24 april 2014

Broodje aap



Ook in de 16de eeuw trachtte men het vervoer van goederen zo goedkoop mogelijk te regelen. Bij gebrek aan onderbetaalde Poolse vrachtwagenchauffeurs of Filippijnse matrozen bedacht men daarom een nieuw scheepstype: het fluitschip. Dit schip had veel voordelen – het was niet duur in de aanschaf en had maar een kleine bemanning nodig – maar bleek vooral bruikbaar voor de handel op de Oostzee. Meer dan 3000 schepen voeren rond 1600 jaarlijks naar dit gebied om graan, hout en ijzer uit Polen, Zweden en de Baltische regio te importeren. Bij het passeren van de Sont werd echter tol geheven en de hoogte van die belasting was afhankelijk van de breedte van het scheepsdek. Hoe breder het dek, hoe hoger de tol. De romp van een fluitschip had daarom een komische bolle vorm; naar boven toe afgeknepen zodat het dek zo smal mogelijk werd. Zo kon het schip veel lading vervoeren, terwijl de tol betaalbaar bleef.
Fantastisch verhaal, vond ik altijd.
Tot museumdocent Femmie me mailde: “Fluitschepen, hoe komen die eigenlijk aan hun naam? Ik heb gezocht op internet, maar niets gevonden. Het lijkt mij een vraag die kinderen zouden kunnen stellen. Heb jij een antwoord hierop?”
Dat had ik niet.
En dus schoof ik tijdens de pauze aan bij conservator Sjoerd de Meer, onze wandelende (in dit geval lunchende) maritieme encyclopedie. “Dat fluit komt waarschijnlijk van vliet, wat stroom betekent. Fluitschepen waren snel, en voeren dus snel op de stroom", wist hij. Een bevredigend antwoord, maar Sjoerd was nog niet klaar met me.
“Wist je dat dan niet?” vroeg hij ietwat verwijtend.
“Eh… nee.”
“Maar weet je dan wel dat dat beroemde verhaal over het smalle dek en het tolgeld onzin is?”
Kennelijk keek ik beteuterd. En met mij alle andere collega’s aan zijn tafel.
“Nee?" Sjoerd richtte zich nu tot het hele gezelschap: "Dachten jullie nu echt dat die Zweden zo stom waren?”
Ja, dat dachten wij.
Enfin, om een lang blog kort te maken: qua maritieme kennis moet ik in Sjoerd mijn meerdere erkennen en dus mailde ik Femmie pragmatisch terug: “Sjoerd ontkrachtte zojuist het verhaal over het smalle dek van de fluitschepen waardoor de Zweden minder belasting konden heffen. Volgens hem een broodje aap. Hou het verhaal er maar in, maar vraag na afloop aan de kinderen of zij denken dat het klopt. Concluderend meen jij dan uiteraard van niet.”
Nog steeds bruikbaar, maar toch jammer.
 
Ik heb Sjoerd niet durven vragen naar de geloofwaardigheid van mijn andere favoriete anekdote: het verhaal van Michiel de Ruyter die enterende kapers uit Duinkerken te slim af was door zijn schip met glibberige boter in te smeren. Dat verhaal is immers te mooi om niet waar te zijn.

dinsdag 8 april 2014

Warme kernfusie



Tussen al het andere economische leed is het u misschien ontgaan, maar in de afgelopen jaren woei er een straffe noordoostenwind door de Rotterdamse cultuursector. Bezuinigingen dwongen tot sluiting van historisch museum De Dubbelde Palmboom en de vlucht van het Nationaal Onderwijsmuseum naar Dordrecht. Wie een Afrikaans masker wil bewonderen in het Wereldmuseum moet zich tegenwoordig eerst een weg banen door culinaire hoogstandjes en klop je aan bij het Schielandhuis voor een bezoek aan Museum Rotterdam, dan kom je van een koude kermis thuis.
Kortom, er is een hoop gebeurd.
In dat licht valt het vertrek van ons museumschip De Buffel naar Hellevoetsluis onder het kopje ‘klein leed’. De volgende spannende stap is echter de fusie die we met onze buren van Het Havenmuseum aangaan. Een gedwongen huwelijk, ingefluisterd door de Gemeente Rotterdam, maar wel  een begrijpelijke; ik weet ook pas sinds mijn sollicitatie dat het om twee afzonderlijke musea gaat. Qua onderwerp vertonen beide instituten veel raakvlakken, maar toch leven het Maritiem Museum en het Havenmuseum sinds de jaren tachtig met de ruggen naar elkaar toe. Gescheiden van tafel en bed, zeg maar. Beide musea waren voor die tijd een geheel, maar de echtscheiding was destijds een initiatief van…  eh… tja… de Gemeente Rotterdam.
O ironie.
Na alle bezuinigingen kunnen we echter weer vooruitkijken. En ik moet zeggen: het uitzicht bevalt prima. Informeel wordt er inmiddels samengewerkt en de wederzijdse vooroordelen blijken beperkt houdbaar; het Havenmuseum wordt niet bevolkt door ijzervretende rouwdouwers en het Maritiem niet door stoffige boekenwurmen.
De educators van beide musea mochten als eerste daten. Maaike, de collega van het Havenmuseum, Hanneke en ik zijn nu al zijn ruim een jaar bezig met allerlei gezamenlijke projecten. Tot grote vreugde van beide partijen: we delen immers dezelfde passie voor maritieme verhalen en kunnen samen alle publieksgroepen bedienen. Afgelopen weekend (5 en 6 april) is met de opening van Wonen op Water een volgende fase in de verloving aangebroken. We openden de eerste tentoonstelling waarin de sterke punten van zowel het binnen- als buitenmuseum naar voren komen. Onze boekenwijsheid, scheepsmodellen en know-how van tentoonstellingsbouw werden gecombineerd met de kennis en het netwerk van het Havenmuseum. Belangrijk, want dankzij de contacten van het Havenmuseum met  de liggers - de bewoners van woonschepen -  in de museumhaven, konden we de tentoonstelling verrijken met leuke foto’s, interviews en een boeiende rondwandeling.
Over dat laatste meer in een volgend blog.
De gevreesde koude kernfusie lijkt dus een warm huwelijk te worden. Als we eind dit jaar officieel in het huwelijksbootje stappen, leveren alle bezuinigingen dus toch nog iets moois op. Zou de crisis in de cultuursector dan eindelijk voorbij zijn?