dinsdag 12 augustus 2014

Vette gozer!



Schuw nooit geweld.
Althans, als het om geschiedenis gaat. Interesse voor het verleden roep je namelijk niet op met alledaags gezwoeg achter een ploeg of spinnenwiel, nee, het gaat om veldslagen, belegeringen, heldendaden, terechtstellingen, natuurrampen...
Als opwarmertje natuurlijk.
Vorige maand werd Geen Zee te Hoog afgebroken, onze tentoonstelling over de  hoogte- en dieptepunten uit de Nederlandse maritieme geschiedenis. Daarmee kwam ook een einde aan het lesprogramma ‘Ranking History’ waarin leerlingen aan de slag gingen met hun favoriete maritieme onderwerpen. Ze konden kiezen uit een ‘shortlist’ van twintig thema’s. Welke onderwerpen spraken het meest tot de verbeelding?

1: Vikingen (16,3%)
2: Willem IJsbrandsz Bontekoe (11,35%)
3: De Watersnoodramp (10,64%)
4: Slavernij (10,64%)
5: Michiel de Ruyter (9,9%)

Een tamelijk gewelddadig en op z’n minst “dramatische” top vijf. Sterker nog, vredige onderwerpen over stoomvaartpionier Röntgen, het Romeinse kanaal van Corbulo, de Hanzesteden en een prehistorische kano werden nauwelijks gekozen. Sensatie bleek dé katalysator voor historisch enthousiasme. Logisch natuurlijk, want volgens leerlingen is Michiel de Ruyter gewoon een “vette gozer”  en zijn Vikingen “lauw” (mét “coole” wapens). “Wij spelen soms ook met neppistolen en dit heeft daar best wel mee te maken”, aldus Ard en Jan-Jaap (groep 7). De Ruyter heeft gewoon “awesome zeeslagen” meegemaakt, vonden Pim, Gregory en Hussain (5 havo). Oppervlakkig? Absoluut, maar na afloop konden de jongens wel vertellen over de Akte van Navigatie, Lodewijk XIV, de gebroeders De Witt en stadhouder Willem III. En belangrijker nog: de museumles had ze geboeid. Kortom, geweld loont.
Daarmee wil ik natuurlijk geen afbreuk doen aan het belang van het alledaagse, maar om interesse voor ‘gewone’ geschiedenis te kweken, kun je maar beter met sensatie beginnen. Je krijgt immers pas oog voor de scheepsjongen als je beseft dat Michiel de Ruyter er een geweest is.

dinsdag 13 mei 2014

Ron is nu zelf geschiedenis


 
Vier jaar terug schreef ik al eens over ‘Ron de Inspiratiebron’. Ik doelde op Ron de Bruin, al sinds de vorige eeuw geschiedenisdocent aan  de PABO van Hogeschool Rotterdam en een onuitputtelijke bron van historische verhalen en aanverwante nutteloze, maar o zo interessante kennis. Een man die de meest onwillige studenten wist te begeesteren voor zijn vakgebied én - niet onbelangrijk - de bedenker was van de Terug-In-De-Tijd-Reis, het succesvolle project van de PABO in samenwerking met het Maritiem Museum waarbij jaarlijks ruim zestig studenten het museum overnemen om zo’n 1000 schoolkinderen te trakteren op activiteiten, verhalen, spel en toneel rondom onze maritieme geschiedenis. Tot op heden een historisch project met een gezonde toekomst.
Helemaal bevatten doe ik het nog niet, maar Ron is dit weekend onverwacht overleden. Bizar! Hij had nog zoveel noten op zijn zang. Drie Tijd-Reizen in mei en juni , veel college, deze zomer nog een studiereis naar de knekelvelden bij Ieper… Niks voor Ron, zo’n subiet einde. Hij was even nauwgezet als plichtsgetrouw.
Een topcollega.
Verder was het ook maar een mens hoor. Mopperen kon hij als geen ander, want enigszins miskend voelde hij zich wel. Vaak terecht, soms niet. Hij kon zich enorm ergeren aan de machinaties van onzichtbare bestuurslagen ergens in het luchtledige boven de PABO. Ron had weinig geduld met managers zonder pedagogische roeping of didactisch benul. Hij was een warm pleitbezorger van “ouderwets” persoonlijk onderwijs. Onvermoeibaar brak hij een lans voor docenten met vakkennis en nooit - echt nooit - stak hij zijn mening hierover onder stoelen of banken. Gelukkig bewoonde hij op de PABO - tussen de andere vakdocenten - een habitat waar de bedreigde geschiedenisleraar nog ouderwets kan floreren. Tot het eind vonden zijn ideeën zodoende gehoor. In ieder geval op de PABO, bij zijn studenten en bij ons.
Ron is nu zelf geschiedenis.
Een even trieste als mooie gedachte. Maar tjonge, had dat niet een paar jaar kunnen wachten?

donderdag 24 april 2014

Broodje aap



Ook in de 16de eeuw trachtte men het vervoer van goederen zo goedkoop mogelijk te regelen. Bij gebrek aan onderbetaalde Poolse vrachtwagenchauffeurs of Filippijnse matrozen bedacht men daarom een nieuw scheepstype: het fluitschip. Dit schip had veel voordelen – het was niet duur in de aanschaf en had maar een kleine bemanning nodig – maar bleek vooral bruikbaar voor de handel op de Oostzee. Meer dan 3000 schepen voeren rond 1600 jaarlijks naar dit gebied om graan, hout en ijzer uit Polen, Zweden en de Baltische regio te importeren. Bij het passeren van de Sont werd echter tol geheven en de hoogte van die belasting was afhankelijk van de breedte van het scheepsdek. Hoe breder het dek, hoe hoger de tol. De romp van een fluitschip had daarom een komische bolle vorm; naar boven toe afgeknepen zodat het dek zo smal mogelijk werd. Zo kon het schip veel lading vervoeren, terwijl de tol betaalbaar bleef.
Fantastisch verhaal, vond ik altijd.
Tot museumdocent Femmie me mailde: “Fluitschepen, hoe komen die eigenlijk aan hun naam? Ik heb gezocht op internet, maar niets gevonden. Het lijkt mij een vraag die kinderen zouden kunnen stellen. Heb jij een antwoord hierop?”
Dat had ik niet.
En dus schoof ik tijdens de pauze aan bij conservator Sjoerd de Meer, onze wandelende (in dit geval lunchende) maritieme encyclopedie. “Dat fluit komt waarschijnlijk van vliet, wat stroom betekent. Fluitschepen waren snel, en voeren dus snel op de stroom", wist hij. Een bevredigend antwoord, maar Sjoerd was nog niet klaar met me.
“Wist je dat dan niet?” vroeg hij ietwat verwijtend.
“Eh… nee.”
“Maar weet je dan wel dat dat beroemde verhaal over het smalle dek en het tolgeld onzin is?”
Kennelijk keek ik beteuterd. En met mij alle andere collega’s aan zijn tafel.
“Nee?" Sjoerd richtte zich nu tot het hele gezelschap: "Dachten jullie nu echt dat die Zweden zo stom waren?”
Ja, dat dachten wij.
Enfin, om een lang blog kort te maken: qua maritieme kennis moet ik in Sjoerd mijn meerdere erkennen en dus mailde ik Femmie pragmatisch terug: “Sjoerd ontkrachtte zojuist het verhaal over het smalle dek van de fluitschepen waardoor de Zweden minder belasting konden heffen. Volgens hem een broodje aap. Hou het verhaal er maar in, maar vraag na afloop aan de kinderen of zij denken dat het klopt. Concluderend meen jij dan uiteraard van niet.”
Nog steeds bruikbaar, maar toch jammer.
 
Ik heb Sjoerd niet durven vragen naar de geloofwaardigheid van mijn andere favoriete anekdote: het verhaal van Michiel de Ruyter die enterende kapers uit Duinkerken te slim af was door zijn schip met glibberige boter in te smeren. Dat verhaal is immers te mooi om niet waar te zijn.

dinsdag 8 april 2014

Warme kernfusie



Tussen al het andere economische leed is het u misschien ontgaan, maar in de afgelopen jaren woei er een straffe noordoostenwind door de Rotterdamse cultuursector. Bezuinigingen dwongen tot sluiting van historisch museum De Dubbelde Palmboom en de vlucht van het Nationaal Onderwijsmuseum naar Dordrecht. Wie een Afrikaans masker wil bewonderen in het Wereldmuseum moet zich tegenwoordig eerst een weg banen door culinaire hoogstandjes en klop je aan bij het Schielandhuis voor een bezoek aan Museum Rotterdam, dan kom je van een koude kermis thuis.
Kortom, er is een hoop gebeurd.
In dat licht valt het vertrek van ons museumschip De Buffel naar Hellevoetsluis onder het kopje ‘klein leed’. De volgende spannende stap is echter de fusie die we met onze buren van Het Havenmuseum aangaan. Een gedwongen huwelijk, ingefluisterd door de Gemeente Rotterdam, maar wel  een begrijpelijke; ik weet ook pas sinds mijn sollicitatie dat het om twee afzonderlijke musea gaat. Qua onderwerp vertonen beide instituten veel raakvlakken, maar toch leven het Maritiem Museum en het Havenmuseum sinds de jaren tachtig met de ruggen naar elkaar toe. Gescheiden van tafel en bed, zeg maar. Beide musea waren voor die tijd een geheel, maar de echtscheiding was destijds een initiatief van…  eh… tja… de Gemeente Rotterdam.
O ironie.
Na alle bezuinigingen kunnen we echter weer vooruitkijken. En ik moet zeggen: het uitzicht bevalt prima. Informeel wordt er inmiddels samengewerkt en de wederzijdse vooroordelen blijken beperkt houdbaar; het Havenmuseum wordt niet bevolkt door ijzervretende rouwdouwers en het Maritiem niet door stoffige boekenwurmen.
De educators van beide musea mochten als eerste daten. Maaike, de collega van het Havenmuseum, Hanneke en ik zijn nu al zijn ruim een jaar bezig met allerlei gezamenlijke projecten. Tot grote vreugde van beide partijen: we delen immers dezelfde passie voor maritieme verhalen en kunnen samen alle publieksgroepen bedienen. Afgelopen weekend (5 en 6 april) is met de opening van Wonen op Water een volgende fase in de verloving aangebroken. We openden de eerste tentoonstelling waarin de sterke punten van zowel het binnen- als buitenmuseum naar voren komen. Onze boekenwijsheid, scheepsmodellen en know-how van tentoonstellingsbouw werden gecombineerd met de kennis en het netwerk van het Havenmuseum. Belangrijk, want dankzij de contacten van het Havenmuseum met  de liggers - de bewoners van woonschepen -  in de museumhaven, konden we de tentoonstelling verrijken met leuke foto’s, interviews en een boeiende rondwandeling.
Over dat laatste meer in een volgend blog.
De gevreesde koude kernfusie lijkt dus een warm huwelijk te worden. Als we eind dit jaar officieel in het huwelijksbootje stappen, leveren alle bezuinigingen dus toch nog iets moois op. Zou de crisis in de cultuursector dan eindelijk voorbij zijn?

donderdag 13 februari 2014

"Alle mannen lijken op jou"



In mijn laatste blog schreef ik over de jongens van het Scheepvaart en Transport College die Sex & The Sea bezochten (en zodoende hun afkeer voor musea van zich afschudden). Afgelopen maand verwelkomden we een nieuw slag pubers. Ruim 250 jongens en meiden van het  Grafisch Lyceum en het Calvijn Maarten Luther College.
Ondanks de positieve ervaringen met het Scheepvaart en Transport College hield ik wederom mijn hart vast. We serveren immers een gezonde dosis maritieme schuttingtaal gevat in expliciete beelden, en tussen de nieuwe lichting scholieren zaten ongetwijfeld leerlingen van allochtone afkomst. Zouden zij aanstoot nemen aan de inhoud van Sex & The Sea?
Aan de voorbereiding kon het in ieder geval niet liggen. Samen met de SKVR (Stichting Kunst Voor Rotterdammers) dachten we een les uit waarbij de tentoonstelling zorgt voor ondeugende inspiratie en docenten van de SKVR voor literaire bestuiving. We besloten de jongens van de meiden te scheiden en elke groep een eigen leerkracht mee te geven. Said el Haji nam de heren onder zijn hoede en Ludette Erbakany de dames. In het kort kwam het hier op neer: eerst ondergedompeld worden in Sex & The Sea en daarna flessenpost schrijven aan een fictieve geliefde. Van te voren hadden we de leerkrachten van beide scholen uitgebreid gebrieft, opdat ze beseften wat hun leerlingen bij een bezoek aan Sex & The Sea te wachten stond.
Spannend dus. 
Maar waarom eigenlijk? Wederom had ik me voor niets druk gemaakt. Said en Ludette deden het fantastisch; de scholieren waren geboeid en enthousiast en schreven mooie brieven:

Aller allerliefste,

Acht maanden ben je al weg. Acht héle lange maanden. Ik droom elke nacht over de dag dat je terugkomt. Bij elke man die ik tegenkom denk ik aan jou. Hoe lief je bent en hoe stoer. Alle mannen lijken op jou.

De baby is een half jaar geleden geboren. Hij is prachtig, precies zijn vader!

Sorry voor de vlekken op deze brief mijn liefste, die zijn van mijn tranen om jou…

Aldus een scholiere van het Calvijn Maarten Luther. 
Pubers en Sex & The Sea blijken telkens een ijzersterke combinatie.